Op 7 juni 2021 overleed onze gemeenteschrijver A.L. Snijders. Hij schreef voor ons jarenlang zeer korte verhalen (zkv’s) over opmerkelijke gebeurtenissen in de gemeente Lochem. Hij had maar heel weinig woorden nodig om die bijzonder treffend te beschrijven.
A.L. Snijders (Amsterdam, 24 september 1937-7 juni 2021), pseudoniem van Peter Cornelis Müller, was een Nederlands schrijver. Hij woonde in Klein Dochteren. In 2010 werd hij onze gemeenteschrijver. A.L. Snijders staat bekend als een van de grootste schrijvers van het zeer korte verhaal, kortweg zkv genoemd. In 2010 won hij de Constantijn Huygens-prijs voor zijn gehele oeuvre. Hij schreef zijn zkv's ook voor de VPRO-gids en voor de radioprogramma's De Avonden en De Ochtend van 4.
Zijn laatste ZKV voor onze gemeente:
Parkeerwachter
Ik zit in de auto een boek te lezen. De parkeerwachter tikt op de ruit; ik heb geen parkeerbon uit de automaat getrokken, ik moet betalen. Ik ken de man wel, hij neemt zijn vak erg serieus in deze kleine landstad, waar het parkeren eigenlijk vrij zou moeten zijn, alles is makkelijk te belopen - alleen op de markt staat een parkeermeter, grotestadsdrift.
Ik zeg dat de auto niet geparkeerd staat, omdat ik er zelf in zit - de auto wacht als het ware. ‘Waar wacht hij dan op?’ vraagt de parkeerwachter. Door dit antwoord weet ik dat we geen ruzie zullen krijgen, de man is nieuwsgierig, en zijn nieuwsgierigheid is niet ambtelijk, maar menselijk. Ik verzin iets: ‘De auto wacht tot hij gestart zal worden, de sleutel zit nog in het contact, mijn hand hoeft hem alleen maar om te draaien. De hand is dichtbij, op ongeveer dertig centimeter afstand. Als de auto geparkeerd stond, zou er geen sleutel in het slot zitten, de hand zou zich op grote afstand bevinden, en bijvoorbeeld een haring vasthouden.’
Dat begrijpt de parkeerwachter, hij is een mensch. Hij vraagt wat ik lees. ‘Een dagboek van twee Franse schrijvers uit de negentiende eeuw’. ‘Wat schrijven ze?’ ‘Op 20 februari 1857: Drie klassen mensen in de huidige wereld. Aan de top de oplichters die de macht hebben - in het midden de getemde kruideniers - en beneden het volk dat dat hele fraaie gezelschap op een goede dag in één hap zal verslinden’.
De parkeerwachter kijkt ervan op en zegt peinzend: ‘In één hap’. Ik zeg: ‘En op 28 oktober 1886 schrijven ze over een man die miljonair is geworden met het vervaardigen van uniformen voor de legers van Napoleon. Dat is op zichzelf niet zo bijzonder, maar wel bijzonder is dat die man niet kon schrijven. Hijzelf was er laconiek onder, en zei: ‘Je vindt altijd wel een imbeciel die kan lezen en schrijven’’. Daar moet de parkwachter om lachen, deze omkering van waarden en normen bevalt hem wel. Als hij wegloopt om nog wat bekeuringen uit te delen, houdt hij een glimlach op zijn gezicht.
Burgemeester
In 1982 las ik Freud, Stalin en Dostojevski, een verzamelbundel van Karel van het Reve. Ik ben een onsystematische herlezer, het boek zwerft door het huis, staat soms jaren in een kast, ligt in de caravan, in een boekenkist of in een schooltas. Soms is het ook jaren spoorloos. Sommige delen kan ik dromen, andere lees ik steeds voor de eerste keer. De schrijver is van mening dat het geen zin heeft het menselijk gezicht te beschrijven als je iemand wil leren kennen. Je kunt beter een beschrijving geven van zijn garderobe of zijn bezittingen:
BEHALVE ZIJN KLEREN bezat hij een IBM-schrijfmachine, twee gouden tientjes, een Austin Balanza 1966, veertien hectare bosgrond in Westfalen, een huis op de boulevard in Zandvoort, aandelen ter waarde van tachtigduizend gulden, een spaarbankboekje met twaalfduizend gulden. Soms, als hij zijn bezittingen bijeentelde, rekende hij ook de vijfhonderd gulden erbij, die hij een keer op een Rotarybijeenkomst had geleend aan de burgemeester, en die hij niet terug durfde vragen.
Iedere keer als ik deze opsomming lees, maakt die schuld (vijfhonderd gulden!) van de burgemeester meer indruk op me dan de waarde van de bosgrond in Westfalen en het huis in Zandvoort. Ik kan mijn verontwaardiging moeilijk onderdrukken. Een burgemeester kan zich deze nonchalance toch niet veroorloven? Dat is toch iemand die een voorbeeld moet zijn?
Idealisme
Het meisje uit de roman staat bij de ijsmaker op de markt, precies zoals het me verteld is. Ik kan het niet geloven, ze is het echt, vlees en bloed. De roman bestaat ook, ik heb 'm in handen gehad, ik heb 'm tijdens een vakantie in Italië nietsvermoedend gelezen, dertig jaar geleden. Dat ik het boek bij vertrek ben vergeten en op de hotelkamer heb achtergelaten, beschouw ik als een pijnlijk detail. Als ik het ontdek en een dag later naar het hotel bel, is het verdwenen. Ik geloof dat het niet zo'n goed boek is, maar het meisje is onweerstaanbaar. Ze heeft besloten haar leven niet te verdoen met gemakkelijk genot en oppervlakkige praal, ze wil zich werkelijk inzetten voor de verworpenen der aarde. En zo gaat het ook, ze gaat naar Zuid-Amerika en komt te werken bij een katholieke priester die een huis met verlaten en zwervende kinderen onder zijn hoede heeft. Maar voor het zover is moet ze de verhouding met haar verloofde beëindigen. Hij is charmant, sarcastisch, intelligent en zelfs van adel. De toestand van de wereld interesseert hem niets. Het leven is kort, er is slechts tijd voor genot. Dit is natuurlijk de hoofdmoot van het boek, haar strijd om deze essentiële keuze te maken. Het meisje dat hevig twijfelt, de verloofde die er niets van begrijpt en haar ten slotte op Schiphol uitwuift met z'n nieuwe vriendin aan z'n arm.
Jaren later hoor ik van iemand die gespecialiseerd is in de keukenafdeling van de literatuur – de persoonlijke drama's, de droevige details, de vrolijke noten, de achterklap en het verraad – dat de hoofdpersoon van mijn laat ik maar zeggen Italiaanse roman bij mij in de streek woont, dertig jaar ouder maar nog steeds springlevend en onverslagen.
Ik zie haar staan, ze is de vrouw van de ijsmaker, het maakt niet uit met wie ze is, priester, graaf of koopman. Ik waag het niet haar aan te spreken, met het gevaar een lullig grapje te maken over idealisme. Ik blijf uit de verte naar haar kijken.
Sprookje
Als ik met motorzaag of kiespijn naar Laren rijd neem ik altijd smalle, bochtige wegen. Ik kruis twee kaarsrechte potloodstrepen: de spoorlijn en het Twentekanaal. Ik vertrek uit mijn huis in Klein-Dochteren en passeer na korte tijd de grens met Groot-Dochteren. De grens wordt gevormd door de meanderende Berkel die in Duitsland begint en in de IJssel eindigt. Voor de motorzaag koop ik een nieuwe ketting en de tandarts behandelt m'n kiespijn, Laren is er niet voor niets. Vanuit het vlakke land zie ik het Twentekanaal, het water zie ik niet, ik zie de dijk, ik zie de bomen op de dijk en ik zie het vrachtschip varen. Het vaart van oost naar west of van west naar oost, iemand die voor het eerst een schip door het land ziet varen, moet het water verzinnen. Nederlanders kunnen dat, ze zijn overal in de buurt van water, we zijn deltabewoners.
Ik besluit een schilderij te maken van het vrachtschip dat door het land vaart. Ik kies een koele, droge dag. Na enkele uren staat het erop, grote lijnen, primaire kleuren. Er rijdt een auto een eindje het land in, een man komt kijken wat ik schilder. Op dat moment vaart er geen schip langs, hij kijkt naar het doek, hij kijkt naar het landschap, hij denkt dat ik het schip verzonnen heb, ik leg hem uit dat hij het kanaal zal zien als hij de dijk oploopt. Hij doet het en begrijpt wat Nederland betekent. Hij komt uit Brazilië, maar ik laat hem niet alleen, mijn moeder is in Portugal geboren waar zij mijn vader heeft ontmoet. De liefde, ik ben een kind van tweetalige liefde, ik kan de Braziliaan uitleggen dat 'neder' laag betekent, hij is op bezoek in een laagland. Hij vraagt wat er hier zal gebeuren als de zeespiegel dramatisch stijgt, zoals voorspeld wordt. Ik leg hem uit dat de echte macht in dit land berust bij de ingenieurs. Zij geven op de laatste vraag het laatste antwoord. Dat stelt hem gerust, en mij ook want ik twijfel wel degelijk aan dit sprookje.
Van de liefde bezeten
'Als het goed weer werd, nam mijn vader mijn broer en mij graag mee op lange wandelingen. Een van onze lievelingswandelingen leidde naar Ormesson. We liepen dan langs de Morbras, een rivier van een meter breed, die door velden stroomt en waar bloemen groeien die men nergens anders vindt en waarvan ik de naam vergeten ben.'
Dit zijn prachtige zinnen, vooral door die rivier van een meter breed en bloemen waarvan de naam vergeten is. Ik ben blij dat ik niemand hoef uit te leggen waarom dit prachtige zinnen zijn. Ze zijn geschreven door Raymond Radiguet. Ik heb zijn roman ‘Van de liefde bezeten’ ooit op de middelbare school gelezen en daarna uit het oog verloren. Vanmorgen hervonden in een kist op zolder, waar ik zoals elke ochtend rondkeek. Het liefst ben ik er als het regent. Het dak was de laatste veertig jaar lek, maar sinds kort ligt er een nieuw waterdicht dak op het huis, wat me zo'n onbeschrijflijk gevoel van tevredenheid geeft dat ik iedere dag begin met een bezoek aan de zolder. Dat er een nieuwe rechtse regering komt, dat er in Amerika een krankzinnige aan de macht is, dat de permafrost smelt, ik ontken niet dat het verontrustend is, maar voor mij persoonlijk is het nieuwe dak belangrijker. En daar komt dan nog bij dat ik vanmorgen de roman van Raymond Radiguet heb teruggevonden. Ik ga hem vandaag in één adem uitlezen, ik ben benieuwd naar mijn smaak van vroeger.
Rijbewijs
Ik ben op een naar punt gekomen, namelijk dat ik tachtig jaar ben geworden. Op zich al iets gruwelijks. Maar het ergste is dat je een brief krijgt van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen met de vraag of je het nog wel kan. Je moet ook een formulier invullen. Dat heb ik naar waarheid gedaan. Toen zeiden ze dat mijn ogen maar eens goed onderzocht moesten worden. Want ik heb iets aan mijn ogen. Daar ben ik een paar keer aan geopereerd. Mijn oogarts maakte een verklaring op. "Dat kan wel vier maanden duren," zei hij. O, dacht ik, dan moet ik misschien vier maanden zonder auto en misschien geven ze het rijbewijs wel helemaal niet. Tot mijn verbijstering kreeg ik al na vier dagen het antwoord dat ik weer vijf jaar kon rijden. Helemaal fantastisch, want waar ik woon komt geen openbaar vervoer. Dat is opgeheven door Neeltje Smit-Kroes, toen zij nog ergens de baas over was. Neeltje Smit-Kroes is ook heel erg door de bocht gegaan. Die heeft er allemaal erg spijt van. Maar het punt is dat als ik geen rijbewijs meer heb, dat ik dan vijf kilometer van de dichtstbijzijnde halte van het openbaar vervoer ben. Ik kwam dus hier in het gemeentehuis voor de aanvraag, maar de deur ging niet open. Want ik was hier op vrijdagmiddag. Er kwam nog een meneer, die ook de regels van Lochem niet goed kende. Samen stonden we te drentelen. Die meneer zei toen: "Ja, elke kruidenier is dag en nacht open, maar de overheid laat verstek gaan." Dat vond ik wel een mooi voorbeeld van het echte gekanker dat zo over dit land hangt. Omdat ik zo'n goed humeur had - ik zou immers mijn rijbewijs verlengd krijgen - heb ik het opgenomen voor de overheid. Maar er gebeurde er nog iets. Ik ben op een maandagochtend hier teruggekomen met de brief van het CBR. Daar stond in - en dat intrigeert me nog steeds - 'U kunt naar het stadhuis gaan en vragen om uw rijbewijs en u hoeft deze brief niet te laten zien'. Dat vond ik zo goed. Dus ik stond bij de balie en zei tegen die mevrouw: "Ik heb hier een brief en die hoef ik niet aan u te laten zien." Die mevrouw zei toen heel ad rem "Ooo, dat is ook niet nodig." Toen dacht ik: dit is misschien wel een voorbeeld van samenwerking tussen de burger en de ambtenaren. Beide zijn wij natuurlijk, én burger én arbeider én wietverbouwer, dat zijn we allemaal. Dat is waarschijnlijk toch een iets andere insteek dan de burgemeester heeft. Die vraagt zelfs mensen voor de nieuwjaarsreceptiepraatje die bijna een uur te laat komen. En zo zou ik nog wel drie kwartier kunnen doorgaan. Maar het lijkt me dat ik nu mijn taak vervuld heb. Misschien word ik volgend jaar wel weer uitgenodigd.
Het geluid van pijn
Op de openbare weg bij mijn huis vallen gaten in het asfalt, ik rijd hier elke dag, af en aan. Als fietser ben ik niet ongerust, als automobilist wel degelijk. De schokbreker maakt de auto tot meer dan een gebruiksvoorwerp, als ik niet oplet raakt een band een gat, hoor ik het harde geluid van pijn, de auto wordt een wezen, ik rijd gespannen over de Boekhorstlaan. In een laan is een gat erger dan in een straat, in een laan is mijn leven geslaagd, in een straat staat me nog heel wat te doen. Maanden verstrijken, ik overweeg met de pet in de hand het stadhuis te bellen, afdeling openbare werken. Schroom houdt me tegen, ik vergeet het, de gaten horen nu bij het leven zoals de regen, de zon en de jagende nachtuil. Op een dag zijn de gaten gevuld, de breker hoeft niet meer te schokken. Ik kan het vergeten.
Middengeleider
Ik woon niet in de stad Lochem, ik woon in Klein Dochteren, het slapende buitengebied. Ik kan de stad binnendoor of buitenom bereiken. Binnendoor mag ik 60 km/uur rijden en kom ik in de stad door het tunneltje onder de rondweg. Hoewel ik het nog nooit geraakt heb, trek ik bij de passage nog steeds mijn hoofd tussen de schouders. Dat betekent dat mijn ratio de duisternis van droom, angst en dood nog steeds niet volledig heeft kunnen bedwingen. Direct na het tunneltje word ik door de verkeersborden gemaand 30 km/uur te rijden. Dat doe ik hoewel het me moeite kost. Deze weg maakt een doorgaande indruk, 50 zou op zijn plaats zijn - 30 in de belendende wijken vind ik logisch, honden, katten en jonge kinderen. Autoriteiten missen vaak het fijne gevoel voor detailverschillen.
De weg buitenom bereik ik bij de afslag naar het golfterrein, ik mag er tachtig rijden en dat doe ik dan ook. Bij de rotonde neem ik de eerste afslag en rijd met een vaartje van vijftig langs het zwembad en de begraafplaats naar de tweede rotonde. Dit stuk weg is onlangs langdurig onder handen genomen, er zijn middengeleiders geplaatst. Deze hebben mijn leven belangrijk veranderd. Bij het uitrijden van de stad werd ik daar altijd door iedereen gepasseerd. De weg is er breed en stil, men is ontketend, men voelt de natuurlijke staat die door geen verkeersbord kan worden ingetoomd. Vijftig kilometer is pesten, ik ben de enige die de regels volgt, ik word niet stilzwijgend voorbij gereden, het gaat altijd gepaard met claxon en middelvinger. Ik begrijp mezelf niet, ik heb geen bijzondere neigingen om me te voegen naar opvattingen en maatregelen van vreemden, maar in verzet heb ik ook geen zin. Het bord 'Let op, rijbaan gescheiden door middengeleider' maakt me mild, iedereen die achter me rijdt, houdt zich aan de vereiste snelheid en laat niets horen. Mijn vriend Jan Brouwer is zen-boeddhist, hij leidt een eenvoudig kantoorleven. Hij spaart jaren om in Japan de berg te beklimmen waar de meester Harada Rögen in eenzaamheid leeft. Op zijn zestigste verjaardag heeft Jan genoeg geld voor de reis. Hij beklimt de berg en vraagt de monnik of hij Harada is. Die schudt zijn hoofd, hij is het niet. Jan Brouwer zwijgt en gaat naar huis. Ik moet aan hem denken als ik merk dat iedereen achter mij rijdt langs de middengeleider.
Woorden en dagen
Toen ik hoorde dat de boom zou worden omgehakt, besloot ik tweehonderd woorden tegen hem te zeggen op mijn dagelijkse tocht door het bos. Elke dag een woord - tweehonderd dagen. De eerste veertien dagen was ik ongerust, voor ik hem kon zien scherpte ik de ogen. Zou het al gebeurd zijn, zou hij al liggen? Hij stond er nog. Ik vertelde het aan niemand, in mijn omgeving zou niemand begrijpen dat ik de tijd had opgesloten in een pakket woorden en dagen. Maar het moest gebeuren, na de tweehonderdste dag gebeurde het, de boom lag. De zagers waren verdwenen, maar een grote man met de allure van God stond me op te wachten. De schrik verdrong het verdriet - zou niemand meer weten dat ik atheïst was? De man was rustig en beschaafd. Hij stelde zich voor als ingenieur van Bosbeheer. Er zou een nieuwe boom geplant worden. Hij zou het op prijs stellen als ik die op dezelfde manier zou begeleiden als de nu gevallen boom. Na veertien dagen bleek het jonge, dunne boompje op de stille plek geplant te zijn. De eerste tijd ging ik weer iedere dag voor het ene woord. Maar toen het tot me doordrong dat ik waarschijnlijk niet genoeg woorden zou hebben veranderde ik het ritme in één keer per week. Ik bezocht hem twintig jaar, tot hij zo dik was als de oude boom. Ik besefte dat er niets gebeurd was. Thuis maakte ik een tevreden indruk.
Spreuk
In het buitengebied waar ik woon staat een geschenk naast de landweg die ik bijna dagelijks gebruik, soms met de fiets, soms met de auto. Het is een robuuste bank, een cadeau aan de gemeenschap van de eigenaar van de rijschool. Hij onderhoudt de bank met eigen handen, ik heb hem vaak zien schilderen. De eerste keer dacht ik dat hij een gemeenteambtenaar was, ik sprak hem aan. Hij bleek een weldoener te zijn. Er zat een bordje op het geschenk geschroefd met zijn naam, ik gaf hem gelijk, een filantroop moet zich niet verbergen.
Sinds vorige week is alles veranderd. Ik reed erlangs en werd aangeroepen door een kunstschilder die op de bank zat. Ik zette de auto stil, draaide het raam open en hoorde dat er nu een Latijnse spreuk gemonteerd was. Hij citeerde de spreuk, maar die verstond ik niet, want ik versperde de weg voor twee auto's achter me, ik moest verder.
Vanmorgen ben ik met zonsopgang naar de bank gefietst. In het Latijn stond er Aut viam inveniam aut faciam. De rijschooleigenaar had er ook een vertaling bij gegraveerd: Ik vind een weg of ik maak er een.
Bij het terugrijden bedacht ik dat ik het zonder Latijn gedaan zou hebben: Waar een wil is, is een weg.
Bij nader inzien zou ik helemaal geen spreuk gebruiken, want al die spreuken zijn net zo waar als hun tegendeel.
Het ongeziene
Richard W., voorlichter bij het ministerie van Justitie, heeft een zeilbootje gemaakt van spulletjes die hij bij een strandwandeling heeft gevonden – schuimplastic, veren, en een schelp in de vorm van een scheermes. Op een avond probeert hij het voertuig in een gracht in zijn woonplaats, Leiden. Na enige aanpassingen vaart het dingetje werkelijk in de zachte wind, hij is trots en weet dat ik ook trots op hem ben.
Er dreigt echter welvaartsgevaar. Twee geslaagde mannen en twee aangeschoten wijven gillen van het lachen bij de verrichtingen van het bootje. Ze willen weten wat dit te betekenen heeft. Richard W. zegt: 'Meestal maken mijn handen wat mijn ogen zien, maar nu hebben ze het ongeziene gemaakt.' En omdat bij iedereen wel een vage herinnering aan de waarheid schuilt, zwijgen de geslaagde mannen en gaan met hun dronken vrouwen naar huis.
Uitzicht
In de jaren twintig leefde ik nog niet, maar mijn oma wel. Zij had in die jaren de gewoonte met vakantie naar Lochem te gaan, waar zij logeerde in een pension. Later vertelde ze vaak over Lochem, een woord dat ik koppelde aan 'vakantie' en 'pension'. In de jaren zestig vertrok een vriend uit Amsterdam naar Lochem, waar hij een baan als leraar had gekregen. Hij huurde De Enk, een huis met een rieten dak, op een heuvel. Wij logeerden daar soms. Op een winternacht viel er zoveel sneeuw dat we niet meer naar huis konden, van de auto was alleen het dak nog te zien. Het duurde drie dagen voor we hem uitgegraven hadden. In 1971 gingen we zelf ook achter de IJssel wonen, in een landelijke streek met de naam Klein Dochteren. In 2015 zijn er veel mensen als mijn oma, ze rijden op fietsen met een accu en voeden het idee dat de mens op weg is naar onsterfelijkheid. Lochem is een grote gemeente geworden met een stadhuis aan het Twentekanaal met uitzicht op handel en nijverheid. Langs het kanaal ligt een prachtige boulevard, waar ik iedere dag kom als ik boodschappen ga doen bij de Aldi, de enige supermarkt met uitzicht op een insteekhaven, langsdrijvende ballonnen en machtige zandschepen. Dat kun je allemaal zien als je bij de kassa staat en droomt van onsterfelijkheid.
Griffier
Een griffier is iemand. Het woord griffier is een woord dat verwijst naar vroeger. Ikzelf zou genoeg hebben aan het woord zonder zijn betekenis. Als iemand me zou vragen naar mijn beroep zou ik griffier willen kunnen zeggen zonder dat de vrager opheldering kreeg, en zelfs zonder dat hij ernaar streefde. Bij griffier is het woord genoeg, het is oud, begint bij het Latijn, reist door de eeuwen naar 2015 waar ik aan twee jongedames in dit stadhuis vraag: wat doet een griffier? Antwoord: de griffier staat de raadsleden bij, hij is een spin in het web. Dat is een mooie combinatie, spin in het web met een oeroud verleden aan de randen van een zee die mare nostrum wordt genoemd, onze zee. Ik vraag ook wat voor 'n mens deze griffier is. Ze leggen uit dat hij van politiek houdt, maar er niet aan gedaan heeft tijdens zijn functie van spin in het web, om elke verstrengelingsschijn te vermijden. Dat noem ik integriteit. En omdat het etymologisch woordenboek nog op tafel ligt, zoek ik het even op. Wat ik al vermoedde, blijkt waar, ook integritas is Latijn. Het betekent ongeschondenheid, rechtschapenheid. Deze woorden kleven aan Jan Peter Stegeman, een ambtenaar die afscheid neemt.
Melkviooltje
Een man uit één stuk. Als ik u zeg dat dat mijn belangrijkste wens voor het nieuwe jaar is, weet u meteen dat het een mislukking wordt, want wij zijn dualistische wezens. Dat is een van onze belangrijkste kenmerken, dualisme. In de bossen van de Velhorst liggen enorme stapels beukenhout, pas gezaagd. Beuken zijn de mooiste bomen die er zijn, en gezaagd vormen zij dus het grootste verdriet. Ik denk bij grote gevelde bomen altijd aan het gedicht van Vasalis.
Aan een boom in het Vondelpark
Er is een boom geveld met lange groene lokken
Hij zuchtte ruisend als een kind
terwijl hij viel, nog vol van zomerwind.
Ik heb de kar gezien die hem heeft weggetrokken.
O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen,
met slepend haar en met de geur van jeugd
stromende uit zijn schone wonden,
het jonge hoofd nog ongeschonden,
De trotse romp nog onverslagen.
Iemand uit de buurt vertelt me dat het de schuld van de gulzige managers van Natuurmonumenten is. Zij verkopen dit prachtige hout aan China. Daar maken ze er goedkoop speelgoed van, dat weer terugkomt naar Europa en dat wij dan weer kunnen kopen bij de Action in Lochem. Omdat ik goedgelovig ben, haat ik deze managers, terwijl ik met gebogen hoofd verder loop door het geplaagde bos.
Daarbij loop ik ook door een prachtig klein natuurgebied, het Kienveen. Op een educatief bordje leggen de managers uit hoe dit gebiedje is ontstaan. De volgende zin maakt grote indruk op me:
Na de vondst van het zeer zeldzame melkviooltje besloot Natuurmonumenten het gebied open te maken door bos te kappen en te plaggen.
Ik probeer het zeer zeldzame melkviooltje te vergelijken met de handel met China, maar dat lukt me natuurlijk niet, het dualisme heeft me weer te pakken. Een man uit één stuk word ik nooit. Wat dat betreft is het nauwelijks begonnen jaar 2015 alweer mislukt.
Olifantenpad
In Lochem ligt tussen Lidl en Albert Heijn een klein stukje olifantenpad, ± drie meter. Ik houd van olifantenpaden, ontstaan onder de voeten van de naakte mens, zonder plan of notulen. Ik parkeer mijn auto op het ruime terrein van Lidl, waar ik een pakje boter koop. Ik loop over het olifantenpad naar Albert Heijn om de prijzen van de boter te vergelijken. Dit is zinloos, want ik ben de prijs van het eerste pakje al vergeten, ik ben namelijk prijsblind. Dan loop ik terug naar mijn auto, voor de tweede keer over het olifantenpad. Ik ben niet de enige die het pad gebruikt, het wordt mooi kaal gehouden door vele voeten, het voorziet in een behoefte. De vele voeten behoren tot de mensen die kunnen rekenen en vergelijken, mijn voeten vormen een uitzondering. Je kunt ook verschillende winkels bezoeken zonder op de prijzen te letten. Ik ken bijvoorbeeld een vrouw uit Lochem die altijd naar een supermarkt in Gorssel gaat omdat ze verliefd is op de bedrijfsleider. Ik vind dat heel gewoon, maar als ik haar vertel van mijn fascinatie voor olifantenpaden, kijkt ze me aan alsof ik gek ben.
Zandpaden
De stoeterij is failliet, de Rabobank wil zijn veertig miljoen terughebben, het bedrijf wordt verkocht. Op de kijkdag zijn de zandpaden besproeid met water, de zware Mercedessen met Duitse nummerborden mogen niet stoffig worden. Achterin zitten de sjeiks uit Qatar, zij komen niet voor de stallen, de veewagens en de alarm-installatie. Er is een springpaard in de aanbieding voor meer dan vier miljoen. Enige dagen later wordt het op de veiling voor het dubbele verkocht aan een Oostenrijkse wapenfabrikant. De vaste ruiter van het paard krijgt een contract, het is de dag van zijn leven.
Africa
De burgemeester van Lochem heeft afscheid genomen van het ambt. Hij heeft een droom, hij wil weer in het onderwijs voor dyslectici. Hij vraagt of ik mijn redevoering zeer kort wil houden.
De droom is geen doel, geen eindstreep, geen applaus, geen winst. De droom is geen inspanning, al wordt er vierduizend uur aan gewerkt. Voor een droom zijn schouderklopjes overbodig, een bonus onbekend. De droom is een trekvogel. In het verlaten huis in de delta staat iemand aan het raam, hij kijkt naar de trekvogels, hij waarschuwt niemand. In Afrika wacht iemand op de vogels, hij praat er niet over, hij hoeft ze zelfs niet te zien.
Fiets
Ik ging op de fiets naar het gemeentehuis waar ik een afspraak had met twee ambtenaren – vrouwen. Ik fiets altijd een lus, ik vertrek van huis en ik kom weer thuis, ik stal de fiets nooit ergens, ik fiets altijd een ononderbroken lus. Voor deze gelegenheid had ik dus een extra slot meegenomen, het is een dure fiets. Verkeerde sleutel. In de hal zag ik een wethouder die ik kende. Ik vroeg hem hoe groot de kans was dat een fiets met één slot hier gestolen werd. Hij zei: miniem. Later realiseerde ik me dat ik niets aan deze visie had, hij was van Groen Links, een partij van hoop en optimisme, niets voor mij. Ik vroeg aan de twee vrouwen (communicatie en maatschappelijke ondersteuning) of we een plaatsje konden zoeken met zicht op mijn fiets.
We praatten over het ambt van gemeenteschrijver. Ik citeerde een uitspraak uit het dagboek van Henry de Montherlant: Het onvoorziene dat het leven biedt als je het provoceert.
Weg
In 1970, toen ik Lochem voor het eerst bezocht, was er een groot postkantoor met de mooiste brievenbus die ik ooit gezien had. De brievenbus is er nog, het postkantoor is een winkel geworden. Alle trotse postkantoren van Nederland zijn verdwenen – weggekropen in hoekjes van supermarkten of kantoorboekhandels. Maar ook deze variant is in Lochem inmiddels niet meer te vinden. Mij bereikte een gerucht dat ik nog ergens in een winkel met een brief van onbekend gewicht terecht kon. De man achter de toonbank kon mij echter niet helpen, hij verkocht wel postzegels, maar hij kon mijn brief niet wegen. Voor het wegen van een brief moest ik naar een ander dorp of een andere stad. We lachten een beetje verlegen naar elkaar. De koningin, de paus, de burgemeester, het postkantoor.In 1970, toen ik Lochem voor het eerst bezocht, was er een groot postkantoor met de mooiste brievenbus die ik ooit gezien had. De brievenbus is er nog, het postkantoor is een winkel geworden. Alle trotse postkantoren van Nederland zijn verdwenen – weggekropen in hoekjes van supermarkten of kantoorboekhandels. Maar ook deze variant is in Lochem inmiddels niet meer te vinden. Mij bereikte een gerucht dat ik nog ergens in een winkel met een brief van onbekend gewicht terecht kon. De man achter de toonbank kon mij echter niet helpen, hij verkocht wel postzegels, maar hij kon mijn brief niet wegen. Voor het wegen van een brief moest ik naar een ander dorp of een andere stad. We lachten een beetje verlegen naar elkaar. De koningin, de paus, de burgemeester, het postkantoor.
Aan het water
Toen ik hoorde dat het nieuwe stadhuis aan het kanaal zou komen te staan, benijdde ik de burgemeester, de wethouders, de raadsleden, de ambtenaren, de sleuteldragers en de dames van de koffie. Ze zouden de boten zien, elke dag, elk uur zouden ze bij het raam kunnen gaan staan en naar de boten kijken. Ze zouden zwaaien naar de schipper, ze zouden over hem fantaseren, ze zouden met hem meevaren over de kromming van de aarde, de horizon zou voor en achter wegzakken, en ze zouden hem dichtregels in het oor fluisteren. Welke dichtregels? Natuurlijk de dichtregels van Anne Vegter, de nieuwe Dichter des Vaderlands:
Daar de mening, hier de uitspraak.
Het laatste oordeel is bankroet, roept uit nood en overvloed. Het kruipt door puin en bloeit op stank. Hecht zich aan honger en verruilt een koninkrijk voor voedselbank, kijkt, verwart, merkt op. Niet schadevrij, er heerst het schrale tij. Het lacht en lijdt maar in gelijke mate, dat is de vrijheid van de poëzie. Bemint een land uit een verlangen naar dat land: gebed laat liefde vrij.
En terwijl de schipper om zich heen kijkt in de kajuit, waar hij alleen is met de echo van de dichterlijke woorden, verlaat de bewoner van het stadhuis het schip en keert terug naar de nota, de samenvatting, de vergadering, het project.
Ik ben in het stadhuis geweest, ik ben rondgeleid, ik zag een wethouder flexibel achter een computer zitten, ik praatte met hem over zijn jachthond, ik wist dat een kwartier later iemand anders op die plek kon zitten. Over werken bestaat veel misverstand, wat het eigenlijk is, werken, hoe je dat moet doen. Ik weet het, de dirigent moet zwaaien met het stokje, de harpiste moet de snaren aanslaan, dat is wel degelijk werken – maar soms moet iemand even naar een schip gaan kijken. Als ik nog arbeidsplichtig zou zijn, zou ik graag werken in een gebouw aan het water.
Ontroering
In Turnhout (België) las ik op zaterdag drie keer voor. 's Middags in een volkswijk op verzoek van de woningbouwvereniging, 's avonds in de schouwburg, waar het middagpubliek nog nooit geweest was. (Ik trouwens ook niet, want ik was voor de eerste keer in Turnhout.) Het meisje dat mij twee keer in-leidde, vertelde twee keer dat ik een Nederlander was en dat ik in Klein Dochteren woonde. Ze vertel-de dat ze ontroerd was door die naam. Na afloop vertelde ik haar dat Klein Dochteren door de Berkel gescheiden werd van Groot Dochteren, ik wilde haar vragen of ze nu dubbel ontroerd was, maar dat vond ik bij nader inzien ongepast, ik was ten slotte te gast in het buurland.
In 1971, na mijn verhuizing van Amsterdam naar Lochem, heeft het een half jaar geduurd voordat iemand me vertelde dat ik in het buurtschap Klein Dochteren woonde. Ik had die naam nooit gehoord of gelezen. In Turnhout heeft het niet zo lang geduurd – door de ontroering van dat meisje.
Handwerk
De boer die ik een gelukkig nieuwjaar wens, is ongetrouwd en woont alleen. Wij zijn beiden van 1937. Hij werkt altijd, zelden met een machine. Hij zaait en maait en oogst voornamelijk met zijn handen. De boerderij ligt aan een zandpad, hij staat op een ladder, hij maakt de goot schoon, het is zondag. Ik fiets hier alleen als ik een brief ga posten. Deze keer is het een var-formulier, vergezeld van een met de pen geschreven brief, om het evenwicht te herstellen. Ik wens hem een gelukkig nieuwjaar, hij wenst mij hetzelfde.
Ik: Als je valt en je heup breekt, hoe lang duurt het dan voor je gevonden wordt?
Hij: Weet ik niet.
Ik: In tehuizen hebben mensen van onze leeftijd een alarmapparaat aan een touwtje om hun nek. Als ze vallen drukken ze op een knopje, de verpleegster laat niet lang op zich wachten.
Hij: Ze krijgen daar geen tijd om te sterven.
Melkvee heeft hij niet, wel jongvee. Ik hoor ze op de deel, bescheiden geluiden, dierlijk leven.
Circus Renz
Circus Renz is in de stad, ik ga in de schemering kijken. De olifanten en de kamelen staan buiten. Ik heb net gelezen wat Flaubert in 1850 vanuit zijn woonplaats Caïro over de kameel schrijft: 'Mijn grootste passie is de kameel, want niets heeft zo'n eigenaardige elegantie als dat weemoedige dier. Je zou ze moeten zien in de woestijn, wanneer ze aan de horizon als soldaten in het gelid achter elkaar aan lopen, waarbij hun nek op en neer wiegt zoals die van struisvogels; en zo schrijden ze onvermoeibaar voort ... '
Ik maak het hek open en leid het grootste dier voorzichtig aan zijn toom naar buiten, de andere twee volgen. Het is inmiddels donker geworden, wintertijd, de meeste mensen zitten aan tafel. Ik loop met de soldaten door Lochem. Na een uur ben ik weer terug, het is goed gegaan, geen ongelukken. Terwijl ik het hek sluit, komt er een man naast me staan. Hij zegt dat hij nooit heeft geweten dat de nek van een lopende kameel op en neer wiegt zoals de nek van een struisvogel.
Kruispunt
Als ik naar het klinkerkruis wil kijken, ga ik op het bankje zitten. Het klinkerkruis ligt op het kruispunt Kijksteeg – Nijkampseweg, het is een wonder van vakmanschap en schoonheid. Vroeger was het een gewoon asfaltkruis, de Kijksteeg had voorrang. Met de klinkers is de oerregel in ere hersteld, rechts heeft voorrang, geen haaientanden, geen uitzondering. Iemand heeft dit bedacht, iemand wilde de uitzondering ongedaan maken. Hij heeft anderen overtuigd dit feit feestelijk en blijvend te vieren. Het is hem gelukt – zand, stenen en vakkundige stratenmakers. Ik kom er elke dag langs voordat ik het tunneltje induik. Mijn geest is niet stabiel, hij zwalkt van hoog naar laag. Als hij hoog staat en mijn enthousiasme onbedwingbaar is, ga ik op het bankje zitten. Het staat goed in de verf, weinig vernielzucht. Het is een geschenk, ik lees het op het bordje: 'Aangeboden door Gerrit en Rikie Hazewinkel ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van hun autorijschool 23-03-2003'. Als ik geen rijbewijs had, zou ik niet aarzelen.
Tegenstroom
Almen is de buitenkant van een sprookje. Als ik het in het najaar van 1970 voor het eerst zie, is het een kerktoren in de verte, bomen, flarden mist. Ik vermoed dat er ook huizen zijn, maar die zie ik pas later. Ik woon er niet, maar ik fiets er vaak doorheen, het is er stil, er verandert weinig. Als het in mijn macht lag, zou ik het zo laten. Ik zou niet aan de economie denken, niet aan de mensen, niet aan de vergrijzing, niet aan de noden van de dag, ik zou niet merken dat de veertien winkels verschrompelen tot één. Ik zou door de onveranderlijke stilte fietsen, en me verheugen in mijn onverantwoordelijkheid.
Maar gelukkig ligt er niets in mijn macht en is er in het oude bankgebouw een supermarkt geopend. Ik ben er geweest, ik heb het enthousiasme van de vrijwilligers gezien en de kracht van de tegenstroom gevoeld. Ik heb gezien dat de stellingen tot borsthoogte reiken, je kunt elkaar tijdens het winkelen zien en in de ogen kijken, je loopt niet in een labyrint, je bent niet alleen.
Ongevraagd advies
Toen er gebeld werd met de vraag of ik de deur zou openen voor de burgemeester, voelde ik me zenuwachtig, ik had nog nooit een burgemeester ontmoet. Maar het viel mee, hij was dan wel boven mij geplaatst, maar het bleek een moderne man, die werk maakte van zijn ingezetenen. Hij zou een halfuurtje blijven, maar hij bleef vier uur en praatte er drieënhalf. Voor mij een ongewone ervaring, want in mijn huis zijn de verhoudingen meestal omgekeerd. Zijn broer had uit zijn woonplaats in Zuid-Frankrijk geschreven dat er in Lochem een schrijver woonde met wie hij kennis moest maken, A.L. Snijders. Maar hij kon hem niet vinden in de burgerlijke stand. Pas een jaar later ontdekte hij dat het een pseudoniem was, hij was dus een jaar te laat.
Ik zag de burgemeester in de jaren daarna bij verschillende gelegenheden aan het werk. Opvallend was dat hij vaak kinderen een rol liet spelen, hij dacht aan de toekomst. Mijn sterkste herinnering gaat naar een lezing van een landelijk bekende milieuactivist. Deze scherpe, arrogante man legde ons uit hoe verkeerd het allemaal ging met het landschap in deze buurt. Hij had nogal wat succes, want zijn gehoor bestond voor een groot deel uit geestverwanten. De burgemeester, die daarna aan het woord kwam, ging een directe confrontatie uit de weg, hij vertelde wel dat de omgeving van Lochem prachtig was en dat je er mooi kon wandelen. Ik genoot. Als de premier van dit land mij om advies zou vragen, zou ik hem aanraden deze burgemeester nog maar een termijn te gunnen, maar ik heb inmiddels begrepen dat mij niets gevraagd zal worden, de gemeenteraad heeft zelf al besloten Frans Spekreijse voor te dragen voor een tweede termijn als burgemeester.
Dames en heren
Ik wil u prijzen omdat u zich bezighoudt met de toekomst. Ik wil u prijzen omdat u de toekomst in zicht houdt, en er niet overheen springt. Als ik naar de zonnige tekeningen van het nieuwe stadhuis kijk, denk ik meteen aan de laatste dagen van het gebouw, de leegstand, het verval, de bulldozers. Of aan de bestorming door een razende menigte met fakkels en kreten, we leven tenslotte in een democratie, macht aan het volk. Ik kan niet op een redelijke, aanvaardbare manier aan de toekomst denken. Als ik op de rotsige kust van de Atlantische Oceaan het doorzichtige houten karkas van een prachtige vissersboot zie liggen, denk ik aan het moment van zijn tewaterlating, op een werkdag in het verleden, een kleine Franse haven, de trotse vissersfamilie, de burgemeester, meneer pastoor. En als ik tussen hen in had gestaan, in korte broek en met een schooltas, had ik zeker gedacht aan het einde van het schip, aan de rotsen, aan de storm, aan de wachtende vrouwen in de haven. U ziet, ik was geen gezonde Hollandse jongen, ik was geen optimist, ik dacht bij elk begin aan het einde, en alsof dat niet genoeg was dacht ik bij elk einde aan het begin. Maar omdat ik toch wilde leven en niet wilde stikken in tobberijen heb ik de toekomst afgeschaft. Ik heb me als kind al voorgenomen geen plannen te maken, om me zo te beschermen tegen teleurstelling en falen. Een voorbeeld. Ik hield van lezen, en om dat te kunnen doen onder het mom van studie, schreef ik me aan de universiteit in voor Nederlandse literatuur. Ik dacht niet na over later, ik las en deed tentamens over wat ik gelezen had. Toen ik geld moest verdienen, kon dat eigenlijk alleen als leraar. Ik werd leraar. En als ik ontslagen werd, niet omdat ik geen goede leraar was, maar omdat de school kromp en ik de laatste binnenkomer was, ging ik gelaten in de ww, tot een nieuwe school zich aandiende. Ik keek nooit verder in de toekomst dan een dag. U begrijpt hoe ik me voelde toen Hetty Vaatstra me een bericht stuurde met de zinnen: 'Namens de burgemeester wil ik u vragen of u tijdens de raadsvergadering een zkv over de toekomstvisie zou willen voordragen. Ter inspiratie heb ik de complete en de publieksversie van de Toekomstvisie Lochem 2030 bijgevoegd.'
Die heb ik gelezen. Bijvoorbeeld de zin 'We zien dat het aantal overnachtingen in Lochem is afgenomen.' En vooral de zin 'Dat willen we niet.' Maar ik vind het fijn als het stiller en stiller wordt, zo stil als in de jaren twintig, toen mijn oma haar vakanties in een pension in Lochem doorbracht. Door haar verhalen kan ik alleen aan Lochem denken zoals het in de jaren twintig was en zoals het weer zal worden als het aantal overnachtingen afneemt. Toch ben ik ook tevreden over het plan. Gisteren fietste ik voor het eerst na de winter via de Velhorst naar Almen. Tot mijn verrassing zag ik dat het rurale fietspad vanaf de Berkel van 30 centimeter naar 80 centimeter verbreed was, een essentiële verbetering. Bij 30 centimeter viel ik of mijn tegenligger vaak in het geploegde land, nu kunnen we elkaar tiptop passeren. Tiptop is een woord dat ik nooit gebruik, maar het staat in het rapport. 'Een hoogwaardig fietsnetwerk, oplaadpunten voor elektrische fietsen, interessante aanlegplekken, alles tiptop verzorgd.' Omdat u naar een egoïst zit te luisteren, zal het u niet verbazen dat ik tevreden ben met deze plannen, ik heb een elektrische fiets.
Ramp
Het omzagen van een boom is altijd een ramp. Het slopen van een huis ook. De kamer waar je geboren bent bestaat alleen nog in je hoofd. Iemand moet schuldig zijn. Liefst de autoriteiten. Dat is hun functie, ze moeten niet vergeten dat dat hun functie is. Toen ik op de kleine markt de verdwenen bomen zag (fantoompijn), dacht ik aan Nescio, die in 1942 een noot plaatste bij een verhaal uit 1911: Dit aardige wipbruggetje bestaat ook al niet meer. De weg is over het water heen geplempt. God zegene de verantwoordelijke autoriteiten. Als het kan een beetje hardhandig.
Ik schreef iets onaardigs over de verantwoordelijke wethouder. Hij schreef terug dat ik me op verkeerde bronnen had gebaseerd. Hij had gelijk, ik had niet gecheckt, niet vergeleken. Ik ben geen journalist, ik ben een schrijver. Mijn schrik voor de gevallen bomen, was mijn schrik voor de dood, voor de discongruentie, voor de ordinaire kettingzaag die in enkele minuten een einde maakt aan een leven van langzame groei. De traagheid en de snelheid, daar ging het me om. Het omzagen van een boom is altijd een ramp.
A.L. Snijders ontving vrijdag 18 maart tijdens het uitreiken van de literaire prijzen 2010, de Constantijn Huygens-prijs. Onze gemeenteschrijver kreeg de prijs in Het Letterkundig Museum in Den Haag uit handen van De Haagse wethouder Marjolein de Jong. In het juryrapport staat: 'Snijders slaagt erin om zelfs het meest alledaagse onderwerp van zijn alledaagsheid te ontdoen. Wij zijn er trots op dat A.L. Snijders in onze gemeente woont. In veel van zijn verhalen is deze omgeving zijn literaire inspiratiebron. Het is een eer hem als onze gemeenteschrijver in ons midden te hebben', aldus burgemeester Spekreijse.
Loods
De kinderen zijn het middelpunt, ze dragen bouwhelmen. Ze heien met elkaar een paal in de grond, zoals in de Middeleeuwen. Ze laten ballonnen op met wensen voor een betere wereld (goed voor oude mensen zorgen.) In de loods praten ze met de burgemeester, terwijl de bouwers, de bodes, de raadsleden, de wethouders en de buffetbeambten luisteren. Het gesprek gaat over zonnepanelen en CO2-neutraal bouwen. De burgemeester doet het voor de kinderen, de volwassenen staan op het tweede plan, heel goed. We bevinden ons in een grote loods naast de bouwput die over anderhalf jaar het affe gemeenthuis zal zijn. De burgemeester heeft een kamer met prachtig uitzicht op het strenge kanaal. Hij verdedigt zich: 'Mijn opvolgers zullen er langer van genieten dan ik.' Ik spreek ook met de dame achter de toog. Zij werkt nu nog in het gemeenthuis van Gorssel. Ik suggereer dat ze de verhuizing met afkeer zal begroeten, ik hoop op een wanklank. Vergeefs, ze is blij met de nieuwe locatie, want ze woont in Ruurlo. Ik eet veel stukjes haring en roggebrood, want er passeren veel volle bladen. Elk stukje draagt een vlaggetje, dat ik zichtbaar op mijn vest speld om te tonen dat ik vaderlandslievend en gezagsgetrouw ben. Met de wijn beperk ik me, ik heb een politiepet bij de jassen zien hangen. Het mooiste vind ik eigenlijk dat er ook een tractor en twee goed onderhouden werkauto's van de gemeente in de loods staan. Wijn smaakt goed in de schaduw van fors gereedschap. Als ik dit vertel aan de gemeente-secretaris, vraagt ze zich af of ik het meen – ik verzeker haar dat het me ernst is. Als zij mij vertelt dat de architect niet is komen opdagen, vraag ik me af of hij zich te groot voelt voor een feestje in een loods en geen gevoel heeft voor het verzamelen van rood-wit-blauwe vlaggetjes.
Incident
Ik woon eenzaam, ik zie alleen bosranden, ik hoor voornamelijk vogels. Ik merk geen verschil tussen de dagen, zelfs de zondag onderscheidt zich niet. Mijn leven is zo gelijkmatig als dat van mijn neef, die in de buurt van Schiphol woont, onder de bulderbaan. Hij loopt bij de zenuwarts, ik kijk naar de bosrand, dat is het enige verschil. Toch is het ook hier niet rimpelloos, soms razen er crossmotoren over het pad langs mijn huis, op twee meter afstand. Altijd op zondagochtend, vrijetijdsrijders. Ik neem me al jaren voor een bordje met 'privé terrein' aan het pad te zetten, naar waarheid. Een voornemen. Afgelopen zondag, vroeg in de ochtend, zit ik in pyjama aan tafel, ik hoor het gegrom in het bos. Ik zie ze komen, het zijn er deze keer vier. Ik neem een besluit, ik ga naar buiten, ik wil met ze praten, ik ga midden op het pad staan, de armen wijd, een noordelijke Jezus in pyjama. Ze aarzelen geen ogenblik, ze stormen op me af, ik zie hun zwarte stofmaskers, het zijn de ruiters uit de Openbaring, ze passeren me rakelings aan twee kanten. Ik dank de Heer dat ik leef, maar ik ben woedend door dit incident.
Burgers
Als de wethouder van cultuur de volle zaal heeft toegesproken en A.L. Snijders voor 2011 heeft benoemd tot gemeenteschrijver van de gemeente Lochem, pak ik de microfoon en zeg: ‘Er bevinden zich wel heel wat proleten in de zaal.’ Dat zijn de mensen die zonder aarzeling en stemdemping doorpraten als een jongen en twee meisjes van de muziekschool Chopin en Elgar spelen. Terwijl de jongen zijn keus nota bene heeft toegelicht met de woorden: ‘Ik speel Chopin omdat ik het mooi vind.’ Ik handel in de geest van de premier, die zeer goed piano speelt en een Saab rijdt, en zich ten doel heeft gesteld de hufters aan te pakken. De hufters in de schouwburgzaal van Lochem trekken zich niets van me aan, ze praten gewoon door. Ik ben benieuwd naar de resultaten van Rutte, maar ik denk dat hij niets zal bereiken. Zijn onverstaanbare voorganger heeft duizenden keren vergeefs ‘fatsoen moet je doen’ gebrabbeld. Dat is het interessante van proleten, het zijn fatsoenlijke mensen, ze vinden dat er harder gestraft moet worden, dat ons land weer schoon en zuiver moet worden zoals in de tijd van Dik Trom, en dat de onderwijzers weer gezag moeten krijgen, maar ze moeten zich niet bemoeien met hardwerkende burgers die gezellig staan te praten als een jongen Chopin speelt.